Chitta Vikshepa (afleidingen en belemmeringen)

De afleidingen en belemmeringen die de leerling parten spelen bij zijn beoefening van yoga zijn:

  1. Vyadhi (ziekte): De allereerste belemmering is een slechte gezondheid. Voor de leerling vormt het lichaam het voornaamste middel om zijn doel te bereiken. De leerling bereikt weinig als zijn lichaam in een slechte conditie verkeert. Fysieke gezondheid is een belangrijke voorwaarde voor mentale ontwikkeling, omdat de geest zich uitdrukt door middel van het zenuwstelsel. Als het lichaam ziek is of als het zenuwstelsel in de war is, wordt de geest rusteloos, loom en traag en concentratie of meditatie worden onmogelijk.
  2. Styana (slapte, verkeerde mentale instelling): Een persoon die slap of loom is heeft geen doel, geen weg om te volgen en kan geen enthousiasme opbrengen. Zijn verstand en rede werken traag, hij is geestelijk passief, zijn mentale vermogens slijten af. Een bergstroom blijft helder omdat hij constant in beweging is, maar water in een sloot kan niet doorstromen en vervuilt.
  3. Samshaya (twijfel of besluiteloosheid): De onverstandige, degene die geen vertrouwen heeft, de twijfelaar, vernietigen zichzelf. Hoe kunnen zij enig gevoel van geluk ondervinden? De zoeker moet vertrouwen in zichzelf en in zijn leraar hebben. Hij moet erop vertrouwen dat God altijd met hem is en hij door geen enkel kwaad aangetast kan worden. Als het vertrouwen, het geloof eenmaal opgeweld is in het hart, worden begeerte, kwaadwilligheid, mentale slapte, spirituele trots en twijfel uitgebannen; het hart dat van deze obstakels bevrijd is, wordt helder en rustig.
  4. Pramada (onverschilligheid of ongevoeligheid): Een persoon die aan pramada lijdt kent zichzelf veel belang toe, ontbeert elke vorm van nederigheid en meent dat hij de wijsheid in pacht heeft. Ongetwijfeld weet hij wat goed of verkeerd is, maar hij blijft onverschillig over wat goed is en doet alleen maar wat hij prettig vindt. Hij is in staat om iedereen die de bevrediging van zijn zelfzuchtige begeerten en zijn dromen van persoonlijke glorie frustreert, zonder enige scrupule uit te schakelen. Zo iemand is blind voor de Goddelijke Heerlijkheid en doof voor de Goddelijke Woorden.
  5. Alasya (luiheid): Om luiheid tegen te gaan is onverflauwd enthousiasme (Virya) noodzakelijk. Hoop vormt zijn schild, moed is zijn zwaard. Hij dient vrij te zijn van haat en verdriet, vol vertrouwen en enthousiasme moet hij de traagheid van lichaam en verstand overwinnen.
  6. Avirati (genotzucht, het verschijnsel dat zintuiglijke objecten begeerten opwekken en het denken in beslag nemen): Dit is hevige begeerte naar voorwerpen van de zintuiglijke waarneming. Nadat er bewust afstand van is gedaan, is de verleiding van het zinnelijke het grootst. De yogi leert te genieten van de voorwerpen van de zintuiglijke waarneming zonder eraan gehecht te raken; dit komt omdat hij zijn zintuigen volledig beheerst. Door beoefening van pratyahara (controle van de zintuigen) wordt hij vrij van gehechtheid, gaat hij zijn verlangens beheersen en wordt hij tevreden en rustig.
  7. Bhranti Darsana (foutieve of nutteloze kennis of zinsbegoocheling): Een persoon die verkeerde kennis heeft opgedaan, lijdt aan zinsbegoocheling en meent dat hij de enige is die het ware licht heeft gezien. Hij is zeer intelligent, maar mist nederigheid en maakt van wijsheid een show-voorstelling. Om doelgericht het juiste pad te kunnen bewandelen moet hij zich in het gezelschap van grote zielen begeven; hun richtlijnen stellen hem in staat om zijn zwakten te overwinnen.
  8. Alabha Bhumikavata (niet in staat zijn om langere tijd geconcentreerd bezig te zijn, geen vaste lijn in het denken hebben zodat de werkelijkheid versluierd wordt): Zoals een bergbeklimmer door gebrek aan uithoudingsvermogen de top niet kan bereiken, is een persoon die zich niet kan concentreren niet in staat om de werkelijkheid te zien. Hij kan er wel flitsen van ontvangen, maar zijn blik wordt nooit helder. Hij lijkt op een musicus, die in een droom Goddelijke Muziek heeft gehoord, maar zich daar bij het ontwaken niets meer van kan herinneren. De droom herhaalt zich ook niet meer.
  9. Anavasthitattva (niet in staat zijn om na langdurige oefening verworven vaardigheden in praktijk te brengen, gebrek aan stabiliteit): iemand die gebukt gaat onder anavasthitattva heeft hard gewerkt om de werkelijkheid in zicht te krijgen. Omdat hij trots is op zijn prestaties gaat hij zijn oefeningen (sadhana) verwaarlozen. Hij heeft zuiverheid verworven, kan zich zeer goed concentreren, en staat voor de laatste beslissende tweesprong op het pad dat hij gekozen heeft. Maar zelfs (of juist) in dit laatste stadium is constante inspanning van eminent belang; de zoeker moet zijn weg met oneindig geduld en grote vastberadenheid vervolgen en nimmer toegeven aan verslapping, waardoor de Godsverwerkelijking voorlopig weer buiten zijn bereik komt. In de Kathopanishad staat: ‘Het Zelf wordt niet gerealiseerd door middel van studie en onderricht, niet door subtiele intellectuele activiteiten, niet door grote geleerdheid, maar slechts door degene die verlangend naar Hem uitziet, door degene die door Hem uitverkoren wordt. Waarlijk, aan zo iemand onthult het Zelf Zijn ware wezen’.

Hieraan kunnen nog vier belemmeringen worden toegevoegd:

Dukha (pijn of verdriet)

Daurmansya (wanhoop)

Angamejayatva (onbeheerste beweging of trilling van het lichaam)

Svasa-prasvasa (onregelmatige ademhaling)

 

Patanjali bood verschillende remedies aan om de moeilijkheden te overwinnen en zuiver geluk te bereiken. De viervoudige remedie van Maitri (vriendelijkheid), Karuna (mededogen),  Mudita (Vreugde) en Upeksa (onverschilligheid, maar anders dan Pramada) wordt als beste aanbevolen.

Maitri is niet alleen vriendelijkheid, maar ook een gevoel van eenheid met het voorwerp van de vriendelijkheid (atmiyata). Patanjali beveelt Maitri aan om sukha (geluk, vreugde) te verkrijgen. De yogi beoefent Maitri en atmiyata omdat hij het goede nastreeft, vijanden in vrienden wil veranderen en niemand een kwaad hart toedraagt.

Karuna is niet alleen maar vertoon van medelijden of mededogen. Het is een vorm van mededogen die gepaard gaat met toegewijde activiteit om het verdriet, het lijden van anderen te verlichten. De yogi past alle hulpmiddelen waarover hij beschikt – lichamelijke, mentale, economische of morele  – toe om de pijn van anderen te verzachten.

Mudita is een gevoel van vreugde over het goede (punya) dat een ander heeft verricht, ook al is die ander een rivaal. Door middel van Mudita weet de yogi zijn gevoelens van kwaadheid, haat of jaloezie in toom te houden jegens degene die bereikt heeft wat hij op dit ogenblik niet kan bereiken.

Upeksa: niet een gevoel van minachting voor degene die het slechter doet, ook niet alleen onverschilligheid of gevoelens van superioriteit jegens hem. Het is een diepgaand zelf onderzoek om erachter te komen hoe je jezelf zou hebben gedragen onder invloed van dezelfde verleidingen. Dit onderzoek strekt zich ook uit tot de vraag in hoeverre je zelf verantwoordelijk bent voor de toestand waarin de ander zich bevindt; daarna moet de poging volgen om hem op het juiste pad te brengen. De yogi begrijpt de fouten van anderen door ze eerst in zichzelf te onderkennen en te onderzoeken. Dit zelfonderzoek leidt bij hem tot mildheid jegens alle wezens.

De diepere betekenis van het viervoudig middel van Maitri, Karuna, Mudita en Upeksa kan niet gepeild worden door iemand met een onrustige geest. De beste manier voor mannen en vrouwen, om gemoedsrust te bereiken is de doelgerichte beoefening van twee van de acht stadia van yoga die door Patanjali genoemd worden, namelijk Asana en Pranayama. 

De mentale activiteit (manas) en de adem (prana) zijn nauw met elkaar verbonden en de werkzaamheid of het stoppen van de werkzaamheid van de één beïnvloedt de ander. Dit is de reden waarom Patanjali Pranayama (ritmische beheersing van de ademhaling) als middel voor het bereiken van innerlijke vrede en mentale evenwichtigheid heeft aanbevolen.