Ashtanga Yoga (de acht stadia van yoga)

De juiste middelen zijn even belangrijk als het doel dat men op het oog heeft. Patanjali noemt deze middelen de acht leden of stadia van yoga voor het zoeken naar de ziel.

Het zijn achtereenvolgens:

1 Yama (Universele morele geboden, zelfbeheersing met betrekking tot de buitenwereld);

2 Niyama (zuivering van het zelf door middel van deze discipline, zelfbeheersing met betrekking tot de eigen persoon);

3 Asana ( houding);

4 Pranayama (ritmische beheersing van de adem);

5 Pratyahara (het vrijmaken van de geest van de beheersing door de zintuigen en uiterlijke voorwerpen);

6 Dharana (concentratie);

7 Dhyana (meditatie);

8 Samadhi (een toestand van supra- of bovenbewustzijn die door middel van diepe meditatie bereikt wordt; in deze toestand wordt de individuele leerling, degene die naar het doel streeft (Sadhak), één met het voorwerp van zijn meditatie – Paramatma of de Universele Geest.

 

Met Yama en Niyama beheerst de yogi zijn driften en emoties en blijft hij in harmonie met zijn medemens. Asana’s houden het lichaam gezond en sterk en in harmonie met de natuur. Tenslotte bevrijdt de yogi zich van het lichaamsbewustzijn. Hij onderwerpt het lichaam, wordt er meester over, en maakt het tot een passend voertuig voor de ziel.

De eerste drie stadia vormen het naar buiten gericht zoeken (bahiranga sadhana). De volgende twee stadia, Pranayama en Pratyahara, leren de aspirant zijn ademhaling te reguleren, en daarmee zijn geest te beheersen. Dit helpt hem om zijn zintuigen te bevrijden uit de slavernij van de voorwerpen van begeerte. Deze twee stadia van yoga staan bekend als het naar binnen gericht zoeken (antaranga sadhana).

 

Dharana, Dhyana en Samadhi voeren de yogi naar de innerlijkste, meest verborgen schuilhoeken van de ziel. De yogi kijkt niet naar de hemel om God te vinden. Hij weet dat Hij binnen in hemzelf is, in zijn innerlijk verblijft, en bekend staat als Paramatma (het Innerlijk Zelf). De laatste drie stadia brengen en houden hem in harmonie met zichzelf en zijn Maker. Deze stadia worden Antaratma sadhana, het zoeken naar de ziel, genoemd. Door middel van diepe meditatie worden de kenner, de kennis en het gekende tot eenheid gebracht. Degene die ziet, het zien en dat wat gezien wordt bestaan niet afzonderlijk van elkaar. Als het zover is, is de yogi in zijn eigen natuur gevestigd en realiseert hij zijn zelf (Atma), het deel van de Hoogste Ziel dat zich binnen in hem bevindt.

Een mens kan langs verschillende paden (margas) naar zijn Schepper reizen. De actieve, handelende mens verwerkelijkt zichzelf door middel van Karma marga; hierbij realiseert een mens zijn eigen goddelijkheid door middel van werk en plichtsvervulling. De emotionele mens realiseert zichzelf door middel van Bhakti marga, met andere woorden door toewijding en liefde voor een persoonlijke God. De intellectuele mens volgt Jnana marga, dat wil zeggen realisatie door middel van kennis. De meditatieve of reflexieve (bespiegelende) mens volgt Yoga marga: en realiseert zijn eigen goddelijkheid door middel van beheersing van de geest.

Gelukkig is de mens die het werkelijke van het onwerkelijke, het eeuwige van het vergankelijke en het goede van het aangename kan onderscheiden op grond van zijn oordeelsvermogen en wijsheid. Tweemaal gezegend is hij die ware liefde kent en in staat is om alle schepselen Gods lief te hebben. Hij die onzelfzuchtig voor het welzijn van anderen werkt, met liefde in zijn hart, is driemaal gezegend. Maar de mens die binnen zijn sterfelijk omhulsel kennis, liefde en onzelfzuchtige dienstbaarheid met elkaar verenigt is heilig, en wordt een bedevaartsoord, zoals de plaats van samenvloeiing van de  rivieren Ganga, Jamuna en Sarasvati. Een ontmoeting met hem leidt tot kalmte en zuivering.

De geest is de koning van de zintuigen. Iemand die zijn geest, zijn zinnen, hartstochten, gedachten en rede heeft bedwongen, is een koning onder de mensen. Hij is rijp voor Raja Yoga, de koninklijke vereniging met de Universele Geest. Hij bezit het Innerlijk Licht.

Hij die zijn geest bedwongen heeft is een Raja Yogi. Het woord ‘raja’  betekent koning. De term Raja Yoga houdt complete heerschappij over het zelf in. Weliswaar geeft Patanjali de middelen om de geest te beheersen, maar hij noemt in zijn teksten deze wetenschap nergens Raja Yoga; hij spreekt over Ashtanga Yoga of de acht stadia (ledematen) van yoga. Omdat het ook hier gaat om volledige beheersing over het zelf, is de term Raja Yoga ook bruikbaar.

Over het algemeen gaat men ervan uit dat Raja Yoga en Hatha Yoga geheel verschillende dingen zijn, zelfs tegengesteld aan elkaar, dat de Yoga Sutras van Patanjali zich met spirituele discipline bezighouden en dat de Hatha Yoga alleen over lichamelijke discipline gaat. Deze opvatting is niet juist: Hatha Yoga en Raja Yoga vullen elkaar aan en vormen samen één enkele benadering van het proces van bevrijding. Zoals een bergbeklimmer ladders, touwen en haken nodig heeft, en lichamelijk fit en gedisciplineerd moet zijn om de toppen van de Himalaya te kunnen bereiken, zo heeft de beoefenaar van de yoga de kennis en discipline van de Hatha Yoga nodig om tot de hoogten van Raja Yoga op te stijgen. Dit pad van yoga ligt ten grondslag aan de andere drie paden. Het brengt kalmte en evenwicht en bereidt de geest voor op absolute, onvoorwaardelijke zelfovergave aan God; hierbij smelten de vier paden samen tot één.

  1. De vijf Yamas (Universele morele geboden, zelfbeheersing met betrekking tot de buitenwereld)

Deze vijf morele geboden zijn meer dan alleen niet-doen (nalaten). We zouden ook kunnen zeggen dat onthouding betekent dat men streeft naar geweldloosheid, waarachtigheid, niet-stelen, zelfbeheersing en onhebzuchtigheid.

De vijf Yamas zijn:

            

  1. Geweldloosheid (ahimsa) is niet alleen het vermijden van geweld en doodslag, maar ook mededogen met alle levende wezens. Het wil zeggen dat men woede en gewelddadige gedachten vermijdt en zachtmoedigheid nastreeft. Geweld wordt meestal ingegeven door angst. Yoga is gericht op het niet angstig zijn (abhaya) en niet vol woede zijn (akrodha). Mahatma Gandhi, die grote waarde hechtte aan geweldloosheid zei hierover: ahimsa is niet slechts een negatieve toestand van onschadelijkheid, maar een positieve toestand van liefde, van het goede doen, ook jegens hem die kwaad doen. Het is echter niet een gedweeë onderwerping aan de wil van de boosdoener, maar de volledige inzet van de eigen ziel tegen zijn wil. Uitgaande van deze wet van ons wezen kan een enkel individu de gehele macht van een onrechtvaardig bewind trotseren om zijn eer, zijn religie, de ziel te redden en zo de grondslag leggen voor de val of de wedergeboorte van dat bewind. India kent talloze verhalen over wilde dieren die zich in aanwezigheid van een yogi zachtmoedig gedroegen. Patanjali zegt dat in de nabijheid van hem in wie geweldloosheid wortel geschoten heeft, elk wezen afziet van vijandigheid.
  2. Waarachtigheid (satya) is niet alleen niet liegen, maar ook oprechtheid, integriteit en betrouwbaarheid in onze omgang met anderen.
  3. Niet-stelen (asteya) beperkt zich niet tot materiële objecten, maar houdt ook in dat we ons bijvoorbeeld geen onverdiend eerbetoon laten welgevallen.
  4. Zelfbeheersing (brahmacharya) verwijst tot op zekere hoogte naar de soberheid die verwacht wordt van een hindoe die zich in yoga verdiept. Zinnelijke opwinding kan een verspilling van energie zijn en de geest afleiden, maar van de gehuwde ‘huisheer- yogi’ wordt niet verwacht dat hij in kuisheid leeft en het betekent niet dat we niet mogen genieten van een wandeling in een mooie omgeving of van een koel drankje op een warme dag. We moeten ons echter niet aan die genoegens vastklampen, maar worden als de spiegel die ontvangt zonder vast te houden.
  5. Onhebzuchtigheid (aparigraha) wil niet zeggen dat we van elk bezit moeten afzien, maar dat we ons er niet aan vastklampen en niet hunkeren naar onnodige dingen. Wel wordt van de yogi verwacht dat hij een redelijke mate van eenvoud betracht als het om bezit gaat. Dit staat haaks op de westerse manie om uit overwegingen van status zoveel mogelijk geld en bezittingen te vergaren. De yogi heeft andere opvattingen over het doel van het leven.

 

  1. De vijf Niyamas (zuivering van het zelf door middel van deze discipline, zelfbeheersing met betrekking tot de eigen persoon):

 

      • Zuiverheid (Shaucha) heeft betrekking op reinheid van lichaam en geest en speelt in de beoefening van yoga een belangrijke rol. De adembeheersing, de houdingen, de hygiënische handelingen en de voorschriften op het gebied van voeding dragen bij tot de steeds grotere verfijning van het bewustzijn van yogameditatie.
      • Tevredenheid (santosha) uit zich in kalmte en gelijkmoedigheid. De onbeweeglijke houdingen (Asanas) en adembeheersing (Pranayama) dragen hieraan bij. Gemoedsrust ontstaat volgens de yogameesters als lichaam en geest zuiver gehouden worden. Een yogi moet opgewekt zijn en niet klagen.
      • Soberheid (tapas) houdt zuivering, zelfbeheersing en soberheid in. Tapas is een bewuste poging om de hoogste vereniging met het Goddelijke te bereiken, en alle begeerten weg te branden die dit doel in de weg staan.er zijn drie soorten tapas. Het kan betrekking hebben op het lichaam (kayika), op het spreken (vachika) of op het denken (manasika). Tapas betekent loutering door vuur en wordt daarom vaak geïnterpreteerd als ascese of versterving. De Bhagavad Gita en vooraanstaande yoga meesters zeggen echter nadrukkelijk dat men niet in uitersten moet vervallen.
      • Studie (svadhyaya) is de intensieve bestudering van de upanishads, de Gita en de belangrijkste en yoga en literatuur, maar ook zelfonderzoek. Het heft de onwetendheid op en leidt tot kennis. Door middel van svadhyaya krijgt de leerling begrip voor de aard van de ziel en God en treedt hij in verbinding met het Goddelijke.
      • Overgave aan God (Ishvara pranidhana); toewijding aan God in alle activiteiten en Iemand die vertrouwen heeft in God kan niet wanhopig worden, hij verkeert in een toestand van verlichting (tejas).Degene die weet dat al het geschapene aan God toebehoort, zal niet opgeblazen van trots worden of dronken van machtsgevoel. Hij zal zichzelf niet verlagen met zelfzuchtige beweegredenen; hij buigt het hoofd alleen maar uit toewijding aan God. In dit stadium neemt Bhakti (toewijding) een aanvang. Bij Bhakti worden het verstand, de reden en de wil aan God opgedragen en de leerling bidt: ‘ ik weet niet wat goed voor mij is, Uw wil geschiede’. Bij ware toewijding is er geen ruimte voor ‘ik’ en ‘mijn’. Het ego smelt in het vuur van de toewijding.

 

  1. Lichaamshouding (asana)

Asana brengt stabiliteit, gezondheid en maakt de ledematen licht. Een stabiele een plezierige houding leidt tot mentaal evenwicht en voorkomt wispelturigheid van de geest. Asanas zijn niet alleen maar gymnastische oefeningen; het zijn houdingen. Asanas kunnen alleen, zonder verdere hulpmiddelen, uitgevoerd worden, omdat de ledematen voor de nodige druk en tegendruk zorgen. Door ze te beoefenen ontwikkelt men lenigheid, gevoel voor evenwicht, uithoudingsvermogen en grote vitaliteit. Asanas zijn ontwikkeld met het doel om elke spier, zenuw en klier in het lichaam te ontwikkelen. Ze zorgen voor een goede lichamelijke gesteldheid, een krachtig en elastisch lichaam zonder stijve spieren en zonder kwalen. Vermoeidheid wordt tegengegaan en de zenuwen worden tot rust gebracht. Maar de werkelijke betekenis van de asanas schuilt in de wijze waarop ze de geest disciplineren. De yogi krijgt zijn lichaam in bedwang door middel van de beoefening van asanas en maakt er een geschikt voertuig voor de ziel van.

Door asanas te beoefenen bereikt de leerling in de eerste plaats een vorm van gezondheid die niet alleen maar lichamelijk is. Het is een toestand van volledige harmonie van lichaam, geest en ziel. De yogi bevrijdt zichzelf van lichamelijke gebreken en mentale ongemakken door asanas te beoefenen. Het lichaam is een tempel waarin de Goddelijke vonk huist. Hij draagt zijn handelingen en hun resultaten op aan God in dienst van de wereld.  De yogi kijkt niet naar de hemel om God te vinden, want hij weet dat God binnen in hemzelf is, als Paramatma (de Superziel).

De yogi verwaarloost nooit zijn lichaam en de ziel. Voor hem is het lichaam geen obstakel op de weg naar geestelijke vooruitgang, maar een middel om verlossing te bereiken. Hij wil een lichaam hebben dat sterk is, gezond en vrij van kwalen en pijn, zodat hij het kan gebruiken in dienst van God, waarvoor het uiteindelijk bedoeld is.

 

  1. Adembeheersing (pranayama)

Prana betekent adem, ademhaling, leven, vitaliteit, wind, energie, sterkte. Ayama betekent lengte, uitzetting, strekking of inhouden. Pranayama heeft dus betrekking op verlenging en beheersing van de ademhaling. Deze beheersing is op alle ademhalingsfuncties gericht, namelijk: (1) inademing of aspiratie, die Puraka (innemen) wordt genoemd; (2) uitademing of expiratie, die rechaka (het legen van de longen) wordt genoemd, en (3) vasthouden of inhouden van de adem, een toestand waarin er geen in- of uitademing is en die kumbhaka wordt genoemd.

Pranayama is de wetenschap van de ademhaling. Het leven van de yogi wordt niet afgemeten aan het aantal dagen dat hij leeft, maar aan het aantal van zijn ademhalingen. Daarom volgt hij de juiste ritmische patronen van langzame diepe ademhaling. Deze ritmische patronen leiden tot versterking van het ademhalingsstelsel, brengen het zenuwstelsel tot rust en remmen de begeerten af. Zodra begeerten en gehechtheden zwakker worden, wordt de geest vrijer en wordt concentratie makkelijker. Door onjuiste beoefening van pranayama kunnen kwalen als hikken, winderigheid, astma, hoest, slijmvliesontsteking, hoofdpijn, pijn aan ogen of oren en irritatie van zenuwen optreden. Het duurt lang voordat men in staat is om langzaam, diep, gestadig en op de juiste wijze in- en uit te ademen. Als de adem de overhand heeft, worden de begeerten beheerst, de zinnen beteugeld en het denken tot rust gebracht. Als de begeerte overheerst, raakt de ademhaling van slag en wordt het denken onrustig en onbeheerst. Daarom maakt de yogi zich de wetenschap van de ademhaling meester, en beheerst hij zijn denken door middel van regulatie van de ademhaling: de constante beweging van het denken wordt tot stilstand gebracht. Bij de beoefening van pranayama worden de ogen gesloten gehouden om de geest te behoeden voor afdwaling. Als door middel van pranayama de yogi in staat is om de zintuigen in bedwang te houden is de geest pas in staat om zich te concentreren (Dhyana).

 

  1. Terugtrekking van de zintuigen (pratyahara)

In dit stadium worden de zinnen onder controle gebracht. Pratyahara is de eerste stap van het naar binnen richten van de aandacht en het tegenhouden van de talloze zintuigelijke indrukken waaraan wij voortdurend blootstaan. Als de rede het begeeft in de strijd met de zinnen, is de mens verloren. Anderzijds leidt ritmische ademhaling ertoe, dat de zinnen geen uiterlijke voorwerpen van begeerte meer najagen, maar zich naar binnen keren.

Als dit stadium bereikt wordt, ondergaat de leerling een periode van diepgaand onderzoek. Om de sterke aantrekkingskracht van zintuigelijke objecten tegen te gaan, moet hij zich geheel concentreren op de toewijding (bhakti) jegens God, die de voorwerpen van begeerte heeft gecreëerd. Hij heeft ook kennis nodig die zijn Goddelijk erfdeel is. Het denken is de werkelijke oorzaak van zowel gebondenheid als bevrijding; het brengt gebondenheid als het zich hecht aan de voorwerpen van begeerte en bevrijding als het vrij is gehechtheid aan deze voorwerpen.

De yogi weet dat het pad tot bevrediging van de zinnelijke begeerten breed is, maar dat het tot vernietiging leidt, en dat zeer velen het volgen. Het pad van yoga is als een scherpe zijde van een scheermes, smal, moeilijk te betreden en er zijn weinigen die het vinden. De yogi weet dat de paden die tot ondergang of verlossing leiden, binnen in hemzelf liggen.

Het bewustzijn manifesteert zich in drie verschillende hoedanigheden (gunas):

      1. Sattva (de verlichtende, zuivere of goede kwaliteit), die tot helderheid en mentale rust leidt;
      2. Rajas ( de kwaliteit van beweeglijkheid of activiteit), die een persoon actief en energiek, gespannen en koppig maakt;
      3. Tamas (de donkere en beperkende kwaliteit), die belemmerend werkt en de tendens van rajas om actief te zijn en van sattva om te verhelderen in de weg staat.

Tamas is een kwaliteit, die zinsbegoocheling, verduistering, traagheid en onwetendheid met zich meebrengt. De kwaliteit van sattva leidt tot het Goddelijke en tamas tot het demonische; tussen beide in bevindt zich rajas.

De yogi wordt ook door de drie gunas beïnvloed. Door zijn voortdurend en gedisciplineerd onderzoek (abhyasa) van zichzelf en van de voorwerpen waarnaar zijn zintuigen hem doen verlangen, komt hij erachter welke gedachten, woorden en activiteiten  door tamas worden opgewekt en welke door rajas. Door onophoudelijke inspanning werkt hij er hard aan om een sattvische gemoedsgesteldheid te bereiken. Als alleen de sattva-guna nog invloed uitoefent, is de ziel een heel eind op weg naar het uiteindelijke doel. De aantrekkingskracht van de gunas is vergelijkbaar met zwaartekracht. De leerling heeft diepgaand zelfonderzoek en de discipline van yoga nodig om de vereniging met de Schepper te ervaren, nadat hij bevrijd is van de aantrekkingskracht van de gunas.

Als de leerling eenmaal de volheid van de schepping en van de Schepper heeft ervaren, verdwijnt zijn dorst (trishna) naar zintuigelijke objecten en beziet hij ze altijd met onthechte blik (vairagya). Hij ervaart hitte en kou, pijn en plezier, eer of minachting met gelijke gemoedsrust. Hij is verheven boven de dualiteiten van de materiële wereld. Hij heeft de aantrekkingskracht van de gunas overwonnen en is gunatita (iemand die de gunas heeft overstegen) geworden.

 

  1. Concentratie (dharana)

Als het lichaam door middel van asanas in bedwang wordt gehouden, als het denken verfijnd is door middel van pranayama en als de zintuigen onder controle zijn gebracht door pratyahara, bereikt de leerling de zesde fase die dharana wordt genoemd. In deze fase is hij helemaal geconcentreerd op één enkel punt of op een taak waarin hij helemaal opgaat. De mentale activiteit moet tot rust worden gebracht om deze toestand van volledige absorptie te bereiken.

Het verstand is het geheel van gedachten die moeilijk ingeperkt kunnen worden, omdat ze subtiel en snel wisselend zijn. Een gedachte die door een beheerst verstand goed bewaakt wordt, brengt geluk. Mentale toestanden worden in vijf groepen ingedeeld:

      1. Ksipta-toestand; waarin de mentale krachten versnipperd zijn, in een toestand van wanorde en verwaarlozing verkeren. Het verstand hunkert naar voorwerpen, de rajo-guna is dominant.
      2. Viksipta-toestand: waarin het verstand opgewonden en verstrooid is. Hier bestaat de mogelijkheid om te genieten van de resultaten van de eigen inspanning, maar de begeerten worden niet gericht en beheerst.
      3. Mudha-toestand: waarin het verstand verdwaasd, duf en dom is. Het is verward en niet in staat om te weten wat het wil; in deze staat overheerst tamo-guna.
      4. Ekagra-toestand: (eka=één; agra= voornaamste, eerste), waarin het verstand zeer aandachtig is en de mentale vermogens op één enkel punt geconcentreerd of gericht zijn, waarbij de sattva-guna overheerst. De ekagra-persoon heeft superieure intellectuele vermogens en weet precies wat hij wil; hij maakt dus van al zijn mogelijkheden gebruik om zijn doel ook werkelijk te bereiken. De ekagraha-persoon heeft bhakti (toewijding aan God) nodig en dient zich op God te concentreren om mentaal in evenwicht te blijven en altijd in de juiste richting te gaan. Hij zal geen geluk kennen totdat het besef van ‘ik’ en ‘mijn’ verdwijnt.
      5. Niruddha-toestand, waarin het verstand (manas), de rede (buddhi) en het ego (ahamkara) alle in bedwang worden gehouden en al deze vermogens aan God worden opgedragen om door Hem gebruikt te worden en Hem van dienst te zijn. In deze toestand is geen besef van ‘ik’ en ‘mijn’ meer aanwezig.

Zonder ekagrata of concentratie kan men nergens meester over worden. Zonder concentratie op God, die het universum vorm geeft en beheert, kan men niet de goddelijkheid binnen zichzelf bereiken of een universeel mens worden. Om deze concentratie te bereiken, wordt aanbevolen om eka-tattva-abhyasa ofwel het onderzoek van het ene element dat alles doordringt, het meest innerlijke Zelf van alle wezens dat Zijn ene vorm in de vele vormen omzet, te verrichten. De leerling concentreert zich op AUM, het symbool van het Zelf, van de Universele Geest, om ekagrata te bereiken.

Nadat de yogi zich het belang van AUM heeft gerealiseerd, richt hij zijn aandacht op God. Het woord AUM zonder meer is te veelomvattend en te abstract; daarom neemt de yogi zijn zintuigen, wil, verstand, rede en intellect samen door zich te concentreren op de naam of vorm van God.

 

  1. Contemplatie (dhyana)

Als concentratie ononderbroken plaatsvindt dan doet zich de toestand van dhyana (meditatie) voor. Zoals de gloeidraad in een elektrische lamp opgloeit en licht geeft als een regelmatige ononderbroken stroom elektriciteit wordt toegevoerd, wordt de geest van de yogi verlicht door middel van dhyana. Zijn lichaam, ademhaling, zintuigen, verstand, rede en ego worden allemaal opgenomen in het object van contemplatie – de Universele Geest, God. Hij verkeert dan in een bewustzijnstoestand die op geen enkele wijze nader bepaald kan worden. Er is geen ander gevoel dan die van Opperste Verrukking. Als een bliksemstraal ziet de yogi LICHT dat aan gene zijde van aarde en hemelen schijnt. Hij ziet het licht dat in zijn eigen hart schijnt. Hij wordt tot een licht voor zichzelf en anderen.

De tekenen van vooruitgang op het pad van yoga zijn gezondheid, een gevoel van fysieke lichtheid, bedaardheid, een heldere gelaatsuitdrukking en een mooie stem, een prettige lichaamsgeur en vrijheid van gehechtheid. Hij heeft een evenwichtige, serene en rustige geest. Hij is een voorbeeld van nederigheid. Hij draagt al zijn handelingen op aan God en door tot Hem toevlucht te nemen bevrijdt hij zichzelf van de banden van karma (handelingen) en wordt hij een Jivana Mukta (een bevrijde ziel).

 

  1. Zelfverwerkelijking (Samadhi)

Samadhi is het uiteindelijke doel van de speurtocht van de leerling. Op het toppunt van de meditatie gaat hij over in een toestand van samadhi., waarin zijn lichaam en zintuigen in rust verkeren alsof hij slaapt, waarin zijn mentale en intellectuele vermogens alert zijn alsof hij waakt, maar waarin hij boven normaal bewustzijn is uitgestegen. De persoon in een toestand van samadhi is volledig bewust en waakzaam. Al het geschapene is Brahman. De leerling is rustig en vereert Brahman als dat waaruit hij voortkwam, als dat waarbinnen hij ademt, als dat waarin hij zal worden opgenomen. De ziel binnenin het hart is kleiner dan het kleinste zaad, maar toch groter dan de hemel: zij bevat alle werken, alle verlangens. Hierin gaat de leerling binnen. Er blijft dan geen gevoel van ‘ik’ en ‘mijn’ over, omdat de werkzaamheid van lichaam, verstand en rede gestopt is als in een diepe slaap. De leerling heeft de ware yoga gerealiseerd; er is alleen nog maar ervaren van bewustzijn, waarheid en onuitspreekbare vreugde. Er heerst vrede die alle begrip te boven gaat. Het verstand kan geen woorden vinden om deze toestand te beschrijven en de mond kan ze niet uiten. De toestand kan alleen worden uitgedrukt door middel van diepe stilte. De yogi heeft zich teruggetrokken van de materiële wereld en is opgegaan in het Eeuwige. Er is dan geen dualisme meer tussen de kenner en het gekende, want ze zijn in elkaar opgegaan als kamfer en de vlam.